Publicaties

Het regeerakkoord streeft naar een verdere veralgemening van de tweede pensioenpijler. Tegen 2035 moet elke werknemer een aanvullend pensioen opbouwen, met een jaarlijkse werkgeversbijdrage van minstens 3% van het brutojaarloon.

Hoe ver zijn we verwijderd van dit streefdoel? Hoeveel werknemers bouwen al ‘voldoende’ aanvullend pensioen op en hoeveel blijven achter? We onderzochten de situatie van 4 miljoen werknemers die in 2023 in België woonden én werkten. Deze publicatie is een update van een eerder rapport over 2019.


In deze studie onderzoeken de KU Leuven en het Federaal Planbureau de kosten van de (para)fiscale subsidiëring van tweedepijlerpensioenen voor werknemers op basis van de actuelewaardebenadering. De belastinguitgaven voor stortingen in 2019 bedragen 1,96 (zonder gedragsveranderingen) of 1,67 miljard euro (met gedragsveranderingen). De resultaten verschillen nauwelijks van deze uit een vorige studie op basis van de kasstroombenadering.


Deze studie richt zich hoofdzakelijk op de financieringsnoden op korte en langere termijn van het Gesolidariseerd Pensioenfonds van de provinciale en plaatselijke besturen (het GPF), dat de pensioenen van vastbenoemde ambtenaren bij de provinciale en lokale besturen beheert en ten laste neemt. Het GPF is gebaseerd op een systeem van repartitie, wat betekent dat de werkgevers- en werknemersbijdragen die geheven worden op de wedden van de huidige vastbenoemde ambtenaren gebruikt worden om de pensioenen van de gepensioneerde ambtenaren te financieren. Hierdoor is het GPF gevoelig voor veranderingen in demografie en de samenstelling van het personeelsbestand.
Om de financiële gevolgen van deze veranderingen op lange termijn in kaart te brengen, maakt de studie gebruik van ExSysPen 2.0, een geavanceerde microsimulatietool. 


Dit document geeft een visueel, duidelijk en beknopt overzicht van de pensioenkloof tussen mannen en vrouwen voor recent gepensioneerden in 2022. Het is een samenvatting van de kerncijfers in de rubriek "Gender & Pensioen". 


Dit rapport toont dat de minimumregelingen (de minimumpensioenen alsook het minimumrecht per loopbaanjaar) en de gelijkgestelde periodes de pensioenongelijkheid tussen mannen en vrouwen verminderen. Als we veronderstellen dat er geen minimumregelingen bestaan, dan zou de pensioenkloof 37% bedragen in plaats van 31%. Veronderstellen we dat de gelijkgestelde periodes niet langer worden toegekend, dan zou de kloof 43% bedragen in plaats van 31%.